Hij stapte in de boot en Zijn leerlingen volgden Hem. Plotseling begon het meer enorm te kolken, zodat de boot bijna door de golven werd verzwolgen. Maar Jezus sliep. Ze maakten Hem wakker en riepen:
‘Heer, red ons toch, we vergaan!’ Hij zei tegen hen:
‘Waarom hebben jullie zo weinig moed, kleingelovigen?’ Toen stond Hij op en sprak de wind en het water bestraffend toe, en het meer kwam geheel tot rust. De mensen zeiden vol verbazing:
‘Wat is dit toch voor iemand, dat zelfs de wind en het water Hem gehoorzamen?’
Toen Hij aan de overkant in het gebied van de Gadarenen kwam, liepen Hem vanuit de grafspelonken twee bezetenen tegemoet. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daar langs durfde te gaan. Ze begonnen te schreeuwen en te roepen:
‘Wat hebben wij met jou te maken, Zoon van God? Ben je hier gekomen om ons pijn te doen nog voordat de tijd daarvoor is aangebroken?’ Een eind verderop liep een grote kudde varkens te grazen. De demonen smeekten Hem:
‘Als je ons uitdrijft, stuur ons dan naar die kudde varkens.’ Hij antwoordde hun:
‘Vooruit!’ Ze verlieten de twee mannen en trokken in de varkens. Toen stormde de hele kudde van de steile helling af het meer in, en de dieren kwamen om in de golven. De varkenshoeders sloegen op de vlucht, en toen ze in de stad kwamen vertelden ze het overal rond, ook wat er met de bezetenen was gebeurd. Nu trok de hele stad uit, Jezus tegemoet. Toen ze Hem gevonden hadden, verzochten ze Hem dringend hun gebied te verlaten.