Roep ik in mijn nood tot de HEER, Hij geeft mij antwoord. Bevrijd mijn ziel, HEER, van lippen die liegen, van de tong die bedriegt.
Wat zal je straf zijn, bedrieglijke tong, en wat je straf nog verzwaren? Pijlen, gescherpt voor de strijd, en dan gloeiend houtskool van brem!
Ach, dat ik moet wonen in Mesech, ver van huis bij de tenten van Kedar. Te lang al woont mijn ziel bij mensen die vrede haten. Spreek ik woorden van vrede, zij willen oorlog.