Daarop besloten de hogepriester en zijn medestanders, de Sadduceeën, in te grijpen. Vervuld van jaloezie als ze waren, lieten ze de apostelen gevangennemen en opsluiten. ’s Nachts opende een engel van de Heer echter de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei:
‘Ga naar de tempel en spreek daar tot het volk over alles wat dit nieuwe leven aangaat.’ De apostelen gaven hieraan gehoor en gingen bij het aanbreken van de dag naar de tempel, waar ze hun onderricht voortzetten.
Toen de hogepriester en de Sadduceeën gearriveerd waren, riepen ze het Sanhedrin bijeen, de hele raad van oudsten van de Israëlieten, en zonden ze tempelwachters naar de gevangenis om de apostelen te halen. Maar toen de wachters daar kwamen, troffen ze hen er niet aan. Ze keerden terug om verslag uit te brengen en zeiden:
‘De gevangenis was zorgvuldig afgesloten en de bewakers stonden bij de deuren, maar nadat we die geopend hadden, troffen we er niemand aan.’ Toen het hoofd van de tempelwacht en de priesters dit hoorden, vroegen ze zich vertwijfeld af wat de gevolgen hiervan zouden zijn. Kort daarop kwam iemand zeggen:
‘De mannen die u gevangen hebt gezet, zijn in de tempel en onderrichten het volk.’ Daarop ging het hoofd van de tempelwacht hen met zijn wachters halen, maar zonder geweld te gebruiken, omdat ze bang waren dat het volk hen zou stenigen.
Ze namen de apostelen mee en leidden hen voor het Sanhedrin. De hogepriester begon het verhoor met de vraag:
‘Hebben wij u niet nadrukkelijk verboden de naam van Jezus nog te gebruiken en onderricht over Hem te geven? En toch verspreidt u uw leer in heel Jeruzalem en stelt u ons aansprakelijk voor de dood van deze man.’ Petrus en de andere apostelen antwoordden:
‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. De God van onze voorouders heeft Jezus weer tot leven gewekt, nadat u Hem had vermoord door Hem aan een kruishout te hangen. God heeft Hem een plaats gegeven aan Zijn rechterhand, Hem tot Leidsman en Redder verheven om de Israëlieten tot inkeer te brengen en hun zonden te vergeven.