Kort daarop begon Hij rond te trekken van stad tot stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te verkondigen. De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren:
Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen waren uitgedreven, Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna–en nog tal van anderen, die uit hun eigen middelen voor hen zorgden.
Toen er vanuit de steden mensen naar Hem toe gekomen waren en er zich een grote menigte verzameld had, vertelde Hij deze gelijkenis:
‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. Terwijl hij daarmee bezig was, viel er wat zaad op de weg. Het werd vertrapt en door de vogels opgegeten. Er viel ook wat zaad op rotsachtige bodem, maar toen het opschoot, droogde het uit door gebrek aan water. Ander zaad viel tussen de distels, en toen de distels opschoten verstikten ze het. Maar er viel ook wat zaad in vruchtbare aarde, en dat bracht honderdvoudig vrucht voort toen het was opgeschoten.’ Hij voegde er met luide stem aan toe:
‘Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren.’