Bij U, HEER, schuil ik, maak mij nooit te schande. Bevrijd mij en doe mij recht, hoor mij, haast U mij te helpen, wees voor mij een rots, een toevlucht, een vesting die mij redding biedt.
U bent mijn rots, mijn vesting, U zult mijn gids zijn, mij leiden, tot eer van Uw naam, mij losmaken uit het net dat voor mij is gespannen, U bent mijn toevlucht.
In Uw hand leg ik mijn leven, HEER, trouwe God, U verlost mij. Wie armzalige goden vereren – ik haat ze, ik vertrouw op de HEER.
Ik zal mij verblijden, juichen over Uw trouw, want U ziet mijn ellende, U kent de nood van mijn ziel, U laat niet toe dat de vijand mij insluit, U geeft mijn voeten de ruimte.
Heb erbarmen, HEER, want ik verkeer in nood, mijn ogen zijn gezwollen van verdriet, mijn ziel en mijn lichaam verkwijnen,
mijn leven verloopt in ellende, zuchtend slijt ik mijn dagen, door eigen schuld slinken mijn krachten, tot op mijn botten teer ik weg.
Bij allen die mij belagen wek ik de lachlust, bij mijn buren nog het meest. Wie mij kennen zijn verbijsterd, wie mij zien aankomen op straat wenden zich af en ontvluchten mij.