Het feest van het Ongedesemde brood, dat Pesach genoemd wordt, was bijna aangebroken. De hogepriesters en de schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om Hem uit de weg te ruimen, maar dan heimelijk, bang als ze waren voor de reactie van het volk. Toen nam Satan bezit van Judas, bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf. Hij ging naar de hogepriesters en tempelwachters en besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou kunnen uitleveren. Ze waren opgetogen en spraken af dat ze hem voor zijn diensten zouden betalen. Judas nam hun aanbod aan en zocht een gunstige gelegenheid om Jezus aan hen uit te leveren, zonder dat het volk het zou merken.
De dag van het Ongedesemde brood waarop het pesachlam geslacht moest worden, brak aan. Jezus stuurde Petrus en Johannes op pad met de woorden:
‘Ga voor ons het pesachmaal bereiden, zodat we het kunnen eten.’ Ze vroegen Hem:
‘Waar wilt U dat we het bereiden?’ Hij antwoordde:
‘Let op, wanneer jullie de stad in gegaan zijn, zal jullie een man tegemoet komen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat, en zeg tegen de heer van dat huis:
“De Meester vraagt u:
‘Waar is het gastenvertrek waar Ik met Mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?'” Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen die al is ingericht; maak het daar klaar.’ Ze gingen op weg, en alles gebeurde zoals Hij gezegd had, en ze bereidden het pesachmaal.