Hij vertrok en ging volgens Zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden Hem. Toen Hij daar was aangekomen, zei Hij tegen hen:
‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ En Hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad:
‘Vader, als U het wilt, neem dan deze beker van Mij weg. Maar laat niet wat Ik wil, maar wat U wilt gebeuren.’ Uit de hemel verscheen Hem een engel om Hem kracht te geven. Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; Zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. Toen Hij na Zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag Hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, en Hij zei tegen hen:
‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’
Terwijl Hij nog sprak, kwam er opeens een horde mensen aan. Voorop liep de man die Judas heette, een van de twaalf; hij ging naar Jezus toe om Hem te kussen. Maar Jezus zei tegen hem:
‘Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?’ Toen degenen die bij Hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze:
‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ En een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. Maar Jezus zei:
‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man. Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op Hem afgekomen waren, zei Hij:
‘Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? Dagelijks was Ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis.’