Het is met het koninkrijk van de hemel als met een landheer die er bij het ochtendgloren op uittrok om dagloners voor zijn wijngaard te zoeken. Nadat hij met de arbeiders een dagloon van een denarie overeengekomen was, stuurde hij hen naar zijn wijngaard. Drie uur later trok hij er opnieuw op uit, en toen hij anderen werkloos op het marktplein zag staan, zei hij ook tegen hen:
“Gaan jullie ook maar naar de wijngaard, de betaling zal rechtvaardig zijn.” En ze gingen erheen. Rond het middaguur ging hij er nogmaals op uit, en drie uur later weer, en handelde als tevoren. Toen hij tegen het elfde uur van de dag nog eens op weg ging, trof hij een groepje dat er nog steeds stond. Hij vroeg hun:
“Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?” “Niemand wilde ons in dienst nemen, “antwoordden ze. Hij zei hun:
“Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.” Toen de avond gevallen was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester:
“Roep de arbeiders bij je en betaal hun het loon uit. Begin daarbij met de laatsten en eindig met de eersten.” En zij die er vanaf het elfde uur waren, kwamen naar voren en kregen ieder een denarie. En toen zij die als eersten waren gekomen naar voren stapten, dachten ze dat zij wel meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder die ene denarie. Toen ze die in handen hadden, gingen ze bij de landheer hun beklag doen:
“Die laatsten hebben één uur gewerkt en u behandelt hen zoals u ons behandelt, terwijl wij het onder de brandende zon de hele dag hebben volgehouden.” Hij gaf een van hen ten antwoord:
“Beste man, ik behandel je toch niet onrechtvaardig? Je hebt toch ingestemd met het loon van één denarie? Neem dan aan wat je toekomt en ga. Ik wil aan die laatsten nu eenmaal hetzelfde betalen als aan jou. Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?” Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’