Tegen Zijn leerlingen zei Hij:
‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen:
wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn hals in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. Let dus goed op jezelf!
Indien je broeder zondigt, spreek hem dan ernstig toe; en als hij berouw heeft, vergeef hem. En als hij zevenmaal op een dag tegen je zondigt en zevenmaal naar je terugkeert en zegt:
“Ik heb berouw, “dan moet je hem vergeven.’
Toen zeiden de apostelen tegen de Heer:
‘Geef ons meer geloof!’ De Heer zei:
‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen:
“Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!” en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen:
“Ga maar meteen aan tafel”? Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen:
“Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”? Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen? Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan:
“Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”‘