Hoor en begrijp dan nu de gelijkenis van de zaaier:
bij ieder die het woord van het koninkrijk hoort maar het niet begrijpt, komt hij die het kwaad zelf is en rooft wat hun in het hart is gezaaid; bij hen is op de weg gezaaid. Het zaad dat op rotsachtige grond is gezaaid, dat zijn zij die het woord horen en het meteen met vreugde in zich opnemen. Het schiet echter geen wortel in hen, oppervlakkig als ze zijn. Worden ze vanwege het woord beproefd of vervolgd, dan houden ze geen ogenblik stand. Het zaad dat tussen de distels is gezaaid, dat zijn zij die het woord horen, maar bij wie de zorg om het dagelijkse bestaan en de verleiding van de rijkdom het woord verstikken, zodat het zonder vrucht blijft. Het zaad dat in goede grond is gezaaid, dat zijn zij die het woord horen en begrijpen. Zij dragen dan ook rijkelijk vrucht, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig.’