Ook schreef hij een brief met de volgende inhoud:
‘Claudius Lysias aan zijne excellentie procurator Felix:
gegroet! Toen deze man werd opgepakt door de Joden en ze op het punt stonden hem te vermoorden, heb ik hem met behulp van mijn soldaten ontzet, daar ik vernam dat hij een Romeins burger is. Omdat ik wilde weten waarvan ze hem beschuldigden, bracht ik hem naar hun raad, en stelde toen vast dat de beschuldigingen betrekking hadden op geschilpunten inzake hun wet; er werd hem niets ten laste gelegd dat met de dood of gevangenschap wordt bestraft. Ik werd er vervolgens van op de hoogte gesteld dat er een aanslag tegen hem werd beraamd, waarna ik hem onmiddellijk naar u heb gezonden. Ook heb ik degenen die hem beschuldigen gelast dat ze hun grieven jegens hem aan u moeten voorleggen.’
De soldaten namen Paulus mee, zoals hun opgedragen was, en brachten hem ’s nachts naar Antipatris. De volgende ochtend lieten ze de ruiters met hem verder reizen en keerden ze zelf terug naar de kazerne. Na aankomst in Caesarea overhandigden Paulus’ begeleiders de brief aan de procurator en droegen Paulus over aan zijn gezag. Nadat Felix de brief had gelezen vroeg hij uit welke provincie Paulus afkomstig was, en toen hij had gehoord dat Paulus uit Cilicië kwam, zei hij:
‘Ik zal u verhoren zodra ook uw aanklagers aangekomen zijn.’ Hij gaf bevel hem gevangen te houden in het pretorium van Herodes.