Toen Hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen Hij eerst aan Maria uit Magdala, bij wie Hij zeven demonen had uitgedreven. Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die Hem hadden vergezeld en die nu om Hem treurden en rouwden. Toen ze hoorden dat Hij leefde en dat zij Hem had gezien, geloofden ze het niet. Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de stad aan het wandelen waren. Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook zij werden niet geloofd. Ten slotte verscheen Hij aan de elf terwijl ze aan het eten waren, en Hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die Hem hadden gezien nadat Hij uit de dood was opgewekt. En Hij zei tegen hen:
‘Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld. Degenen die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen:
in Mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.’ Nadat Hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer Jezus in de hemel opgenomen en nam Hij plaats aan de rechterhand van God. En zij gingen op weg om overal het nieuws bekend te maken. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen.