In Lystra zat een man op straat die geen kracht in zijn voeten had; hij was al sinds zijn geboorte verlamd en had nooit kunnen lopen. Toen deze man naar een toespraak van Paulus luisterde, keek Paulus hem strak aan en zag dat hij geloofde dat hij genezen kon worden. Daarom riep hij hem toe:
‘Kom overeind en ga op uw benen staan!’ De man sprong op en begon te lopen. Toen de mensen zagen wat Paulus had gedaan, verhieven zij hun stem en ze zeiden in het Lykaonisch:
‘De goden zijn in mensengedaante naar ons afgedaald!’ Ze noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes, omdat hij de woordvoerder was. De priester van Zeus, wiens tempel vlak buiten de stad lag, bracht met bloemenkransen getooide stieren naar de stadspoort, die hij en het volk wilden offeren. Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus merkten wat de bedoeling was, scheurden ze van ontzetting hun kleren, drongen zich door de menigte heen en riepen:
‘Wat doet u toch? Wij zijn mensen, net als u. Onze boodschap is nu juist dat u geen afgoden moet vereren, maar de levende God, die de hemel en de aarde en de zee heeft geschapen en alles wat daar leeft. Hij heeft in het verleden alle volken hun eigen weg laten gaan, maar heeft toch blijk gegeven van Zijn goedheid:
vanuit de hemel heeft Hij u regen geschonken en vruchtbare seizoenen, Hij heeft u overvloedig te eten gegeven en u zodoende vreugde gebracht.’ Door deze woorden slaagden ze er met moeite in de mensenmenigte ervan te weerhouden om aan hen een offer te brengen.
Na verloop van tijd kwamen er echter Joden uit Antiochië en Ikonium die de mensen ompraatten. Ze stenigden Paulus en sleepten hem vervolgens de stad uit, in de veronderstelling dat hij dood was. Maar toen de leerlingen om hem heen waren gaan staan, kwam hij overeind en ging de stad weer in. De volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe.