Sommige Jeruzalemmers zeiden:
‘Is dat niet die man die ze willen doden? Moet je zien, Hij spreekt vrijuit en ze zeggen niets tegen Hem. Zouden onze leiders werkelijk tot de overtuiging zijn gekomen dat Hij de Messias is? Wanneer de Messias komt, zal niemand weten waar Hij vandaan komt, maar van Hem weten we wel waar Hij vandaan komt.’ Bij Zijn onderricht in de tempel zei Jezus luid en duidelijk:
‘U kent Mij en u weet waar Ik vandaan kom. Maar Ik ben niet namens Mezelf gekomen; Ik ben gezonden door iemand die betrouwbaar is, en Hem kent u niet. Ik ken hem, omdat Ik bij Hem vandaan kom en Hij Mij heeft gezonden.’ Toen wilden ze Hem grijpen, maar niemand deed Hem iets, omdat Zijn tijd nog niet gekomen was. Onder het volk waren er velen in Hem gaan geloven, ‘want, ‘zeiden ze, ‘wanneer de Messias komt, zal die niet meer wondertekenen verrichten dan Hij heeft gedaan.’ Toen de Farizeeën hoorden hoe er door de mensen over Hem gesproken werd, stuurden zij en de hogepriesters dienaren om Hem te arresteren.
Jezus zei:
‘Ik zal nog een korte tijd bij u zijn, dan ga Ik naar Hem die Mij gezonden heeft. U zult me zoeken maar me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar Ik ben.’ Toen zeiden de Joden tegen elkaar:
‘Waar gaat Hij dan naartoe, dat wij Hem niet kunnen vinden? Hij zal toch niet naar de Griekse diaspora gaan om de Grieken onderricht te geven? Wat bedoelde Hij dan toen Hij zei:
“U zult me zoeken maar me niet vinden; u zult niet kunnen komen waar Ik ben”?’