Toen Hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar Hem toe. Ze vroegen Hem:
‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven?’ Jezus gaf hun ten antwoord:
‘Ik zal u ook een vraag stellen, en als u Mij daarop antwoord geeft, zal Ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe. In wiens opdracht doopte Johannes? Kwam die opdracht van de hemel of van mensen?’ Ze overlegden met elkaar en zeiden:
‘Als we zeggen:
“Van de hemel, “dan zal Hij tegen ons zeggen:
“Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” Maar als we zeggen:
“Van mensen, “dan krijgen we het volk over ons heen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet.’ Dus gaven ze Jezus als antwoord:
‘We weten het niet.’ Daarop zei Hij tegen hen:
‘Dan zeg Ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.
Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een:
“Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.” De zoon antwoordde:
“Ik wil niet, “maar later bedacht hij zich en ging alsnog. Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde:
“Ja, vader, “maar ging niet. Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden:
‘De eerste.’ Daarop zei Jezus:
‘Ik verzeker u:
de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven.