De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden Hem. Ze brachten Hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester en hij was het die de Joden had voorgehouden:
‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.’ Simon Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. Het meisje sprak Petrus aan:
‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet, ‘zei hij. De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen. De hogepriester ondervroeg Jezus over Zijn leerlingen en over Zijn leer. Jezus zei:
‘Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb Ik iets in het geheim gezegd. Waarom ondervraagt u Mij? Vraag het toch aan de mensen die Mij gehoord hebben, zij weten wat Ik gezegd heb.’ Toen Jezus dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, Hem een klap in het gezicht:
‘Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?’ Jezus zei:
‘Als Ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat Ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?’ Daarna stuurde Annas Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.