De hogepriester scheurde Zijn kleren en zei:
‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? U hebt de godslastering gehoord; wat is uw oordeel?’ Allen oordeelden dat Hij schuldig was en de doodstraf verdiende. Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen; ze blinddoekten Hem en sloegen Hem in het gezicht en zeiden tegen Hem:
‘Profeteer nu maar!’, en ook de dienaren onthaalden Hem op vuistslagen. Terwijl Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester voorbij. Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei:
‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’ Maar hij ontkende dat en zei:
‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan. Toen het meisje hem daar weer zag, zei ze opnieuw, nu tegen de omstanders:
‘Hij is een van hen!’ Maar hij ontkende het weer. En algauw zeiden ook de omstanders tegen Petrus:
‘Je bent wel degelijk een van hen, jij komt immers ook uit Galilea.’ Maar hij begon te vloeken en zwoer:
‘Ik ken die man over wie jullie het hebben niet!’ En meteen kraaide de haan voor de tweede keer. En Petrus herinnerde zich dat Jezus tegen hem gezegd had:
‘Voordat een haan tweemaal heeft gekraaid, zul je Mij driemaal verloochenen.’ En toen hem dat te binnen schoot, begon hij te huilen.