Maar ook in de woestijn was het volk van Israël opstandig. Ze hielden zich niet aan Mijn wetten en negeerden Mijn regels, die leven brengen aan iedereen die zich eraan houdt, en hielden de sabbat niet in ere. Daarom wilde Ik daar in de woestijn Mijn woede over hen uitstorten en hen vernietigen. Ik deed het niet, want Ik wilde Mijn naam niet ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe Ik hen had weggeleid. Wel zwoer Ik in de woestijn de eed dat Ik hen niet naar het land zou brengen dat Ik hun geven wilde, een land dat overvloeit van melk en honing, de parel onder de landen van de wereld. Ze leefden immers niet naar Mijn voorschriften, ze negeerden Mijn wetten en hielden zich niet aan de sabbat:
hun hart ging uit naar hun afgoden. Toch richtte Ik het volk niet te gronde, daar in de woestijn, Ik vernietigde het niet, want Ik had medelijden met hen. Ik zei daar tegen hun kinderen dat ze niet moesten leven volgens de wetten en regels van hun ouders, en zich niet moesten inlaten met hun afgoden:
‘Ik, de HEER, ben jullie God:
onderhoud Mijn wetten en regels, en leef ze na. Houd de sabbat in ere; dat zal voor jullie en Mij het teken zijn waaraan te zien is dat Ik, de HEER, jullie God ben.’
Maar ook hun kinderen gedroegen zich opstandig. Ze hielden zich niet aan Mijn wetten en regels, die leven brengen aan iedereen die zich eraan houdt; ze volgden ze niet op. Ze hielden de sabbat niet in ere, en daarom wilde Ik daar in de woestijn Mijn toorn over hen uitstorten en Mijn woede op hen koelen. Ik zag daarvan af, omdat Ik Mijn naam niet wilde ontwijden bij de volken die hadden gezien hoe Ik hen had weggeleid. Wel zwoer Ik in de woestijn dat Ik hen zou verspreiden onder vreemde volken en verstrooien in verre landen, omdat ze Mijn regels en wetten negeerden en zich niet aan de sabbat hielden, maar de afgoden van hun ouders aanbaden. Ik gaf hun zelfs slechte wetten, en regels die leidden tot de dood.