Hij nam opnieuw het woord en zei:
‘Ik ga weg, en u zult me zoeken. Maar u zult in uw zonde sterven. Waar Ik naartoe ga, daar kunt u niet komen.’ De Joden zeiden:
‘Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt dat Hij ergens naartoe gaat waar wij niet kunnen komen?’ Jezus vervolgde:
‘U bent van beneden, Ik ben van boven; u hoort bij deze wereld, Ik hoor niet bij deze wereld. Ik heb tegen u gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u inderdaad in uw zonden sterven.’ ‘Wie bent U dan?’ vroegen ze. Jezus zei:
‘Wat Ik vanaf het begin al tegen u gezegd heb. Ik heb veel over u te zeggen, en veel in uw nadeel, maar Ik zeg tegen de wereld wat Ik gehoord heb van Hem die Mij gezonden heeft, en Hij is betrouwbaar.’ De mensen begrepen niet dat Hij over de Vader sprak. ‘Wanneer u de Mensenzoon hoog verheven hebt, ‘ging Jezus verder, ‘dan zult u weten dat Ik het ben, en dat Ik niets uit Mijzelf doe, maar over deze dingen spreek zoals de Vader het Mij geleerd heeft. Hij die Mij gezonden heeft is bij Mij; Hij heeft me niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hij wil.’
Toen Hij deze dingen zei, kwamen velen tot geloof in Hem. En tegen de Joden die in Hem geloofden zei Jezus:
‘Wanneer u bij Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn leerlingen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.’ Ze zeiden:
‘Wij zijn nakomelingen van Abraham en we zijn nooit iemands slaaf geweest–hoe kunt U dan zeggen dat wij bevrijd zullen worden?’ Jezus antwoordde:
‘Waarachtig, Ik verzeker u:
iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde. Nu blijft een slaaf niet voor eeuwig in huis, maar de Zoon blijft wel voor eeuwig. Dus wanneer de Zoon u vrij zal maken, zult u werkelijk vrij zijn.