Daarna trok Jezus door Galilea; in Judea wilde Hij niet komen, omdat de Joden daar Hem wilden doden. Nu naderde het Joodse Loofhuttenfeest, en daarom spoorden Jezus’ broers Hem aan:
‘Blijf toch niet hier, ga naar Judea; dan zien ook je leerlingen het werk dat je doet. Niemand doet toch iets in het geheim als hij bekend wil worden. Als je dit soort dingen doet, laat je dan zien aan de wereld.’ Ook Zijn broers geloofden namelijk niet in Hem. Maar Jezus zei:
‘Mijn tijd is nog niet gekomen, voor jullie is elke tijd goed. De wereld kan jullie niet haten, maar Mij haat ze wel, omdat Ik verklaar dat wat ze doet slecht is. Gaan jullie maar naar het feest; Ik ga niet, omdat de tijd voor Mij nog niet rijp is.’ Dat zei Hij, en Hij bleef in Galilea.
Maar toen Zijn broers naar het feest vertrokken waren, ging Hij zelf ook, niet openlijk, maar in het geheim. Intussen keken de Joden op het feest al naar Hem uit en ze vroegen zich af waar Hij was. Overal werd over Hem gesproken:
sommigen vonden dat Hij een goed mens was, anderen meenden dat Hij het volk misleidde. Maar niemand durfde openlijk over Hem te spreken uit angst voor de Joden.