Als Ik nu over Mezelf zou getuigen, dan was Mijn verklaring niet betrouwbaar, maar iemand anders getuigt over Mij, en Ik weet dat Zijn verklaring over Mij betrouwbaar is. U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis afgelegd. Niet dat Ik het getuigenis van een mens nodig heb, maar Ik zeg dit om u te redden. Johannes was een lamp die helder brandde, en u hebt zich een tijd in zijn licht verheugd. Maar Ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes:
het werk dat de Vader Mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat Ik doe getuigt ervan dat de Vader Mij heeft gezonden. De Vader die Mij gezonden heeft, heeft dus zelf een getuigenis over Mij afgelegd. Maar u hebt Zijn stem nooit gehoord en Zijn gestalte nooit gezien, en u hebt Zijn woord niet blijvend in u opgenomen, want aan degene die Hij gezonden heeft, schenkt u geen geloof.
U bestudeert de Schriften en u denkt daardoor eeuwig leven te hebben. Welnu, de Schriften getuigen over Mij, maar bij Mij wilt u niet komen om leven te ontvangen. Niet dat de mensen Mij moeten eren, maar Ik ken u:
u hebt geen liefde voor God in u. Ik ben gekomen namens Mijn Vader, maar u accepteert Mij niet, terwijl u iemand die namens zichzelf komt, wel zou accepteren. Hoe zou u ooit tot geloof kunnen komen? Van elkaar wilt u wel eer ontvangen, maar u zoekt niet de eer die de enige God u kan geven. U moet niet denken dat Ik u bij de Vader zal aanklagen; Mozes, op wie u uw hoop hebt gevestigd, klaagt u aan. Als u Mozes zou geloven, zou u ook Mij geloven, hij heeft immers over Mij geschreven. Maar als u niet gelooft wat hij geschreven heeft, hoe zou u dan geloven wat Ik zeg?’