Daarna zag ik dit:
boven de koepel boven de cherubs was iets te zien dat leek op een troon van saffier. De HEER zei tegen de in linnen geklede man:
‘Ga het raderwerk waarop de cherubs rusten binnen en vul er je handen met gloeiende kolen; die moet je uitstrooien over de stad.’ Ik zag hoe de man naar binnen ging. De cherubs stonden op dat moment aan de zuidkant van de tempel, en een wolk vulde de binnenhof. Toen de stralende verschijning van de HEER zich verplaatste van de cherubs naar de tempelingang, vulde die wolk de tempel, en de hele hof was vol van de gloed van de verschijning van de HEER. Tot in de buitenhof was het geluid te horen van de vleugels van de cherubs; het was een geluid als wanneer God, de Ontzagwekkende, spreekt. Toen beval Hij de man met de linnen kleren:
‘Haal nu wat vuur weg uit het raderwerk onder de cherubs.’ De man ging verder naar binnen en ging naast een wiel staan. Een van de cherubs strekte zijn hand uit naar het vuur dat zich tussen hen in bevond en legde daar wat van in de handen van de in linnen geklede man, die ermee naar buiten ging. Onder de vleugels van de cherubs was iets zichtbaar dat de vorm had van een mensenhand.
Ook zag ik vier wielen naast de cherubs staan, naast elke cherub één. De wielen glansden als turkoois en hadden alle vier dezelfde vorm:
ze leken op een wiel midden in een ander wiel. Als ze bewogen, konden ze zonder te draaien alle vier de kanten op gaan; zonder om te draaien volgden ze het voorste wiel in de richting waarheen dat zich wendde. De lichamen van de cherubs, hun rug, handen en vleugels, en ook de wielen, waren helemaal bezet met ogen; dit gold voor de vier cherubs en voor de wielen.