De mensen uit Seba en Dedan, de handelaars en heersers uit Tarsis zullen tegen je zeggen:
‘Ben je gekomen om te plunderen en te roven? Heb je die hele menigte bijeengebracht om buit binnen te halen? Om goud en zilver weg te graaien, om vee en goederen mee te nemen, om alles te plunderen en te roven?’”
Profeteer daarom, mensenkind, zeg tegen Gog:
“Dit zegt God, de HEER:
Wanneer Mijn volk Israël een onbezorgd bestaan leidt, zal dat jou bekend worden. Dan komen jij en je vele bondgenoten uit je woonplaats in het uiterste noorden, al die mannen te paard, die grote menigte, dat talrijke leger. Als een wolk die het land overdekt zul je tegen Mijn volk Israël optrekken. Eens zal Ik je naar Mijn land brengen, en als Ik alle volken door jou, Gog, laat zien dat Ik heilig ben, zullen ze beseffen wie Ik ben.
Dit zegt God, de HEER:
Ben jij de man van wie Ik in het verleden, jarenlang, bij monde van de profeten van Israël, Mijn dienaren, gezegd heb dat Ik hem zou sturen om de Israëlieten aan te vallen?
Op de dag dat Gog het land van Israël aanvalt – spreekt God, de HEER – zal Mijn woede oplaaien. In Mijn hartstocht, in het vuur van Mijn toorn zeg Ik:
Op die dag zal een zware aardbeving het land van Israël treffen. De vissen in de zee, de vogels aan de hemel, de wilde dieren, alles wat op het land rondkruipt en alle mensen op aarde zullen voor Mij beven. Bergen zullen wegzinken, bergwanden neerstorten, stadsmuren in puin vallen. Op al Mijn bergen zal Ik het zwaard tegen Gog oproepen – spreekt God, de HEER – en zijn mannen zullen elkaar met hun zwaard bestrijden. Ik zal Gog straffen met de pest en de dood, Ik laat slagregens, hagelstenen, zwavel en vuur neerkomen op hem, op zijn troepen en al zijn bondgenoten. Ik zal Mijn grootheid en Mijn heiligheid tonen en Mij aan vele volken bekendmaken. Ze zullen beseffen dat Ik de HEER ben.”