Wanneer de vorst als vrijwillige gave een brandoffer of vredeoffer wil brengen, als vrijwillige gave aan de HEER, dan moet de oostpoort voor hem worden geopend en kan hij zijn brandoffer en vredeoffer op dezelfde manier brengen als op sabbat. Daarna gaat hij weer naar buiten, en de poort wordt gesloten zodra hij buiten is.
Breng dagelijks een eenjarige ram zonder enig gebrek als brandoffer aan de HEER, elke morgen weer. En breng daarbij elke morgen een graanoffer van een zesde efa graan en een derde hin olie om door de tarwebloem te mengen, als graanoffer voor de HEER. Deze bepalingen blijven voor altijd van kracht. Elke morgen moeten de priesters een jonge ram, een graanoffer en olie offeren, als een dagelijks brandoffer.
Grondbezit van de vorst.
Dit zegt God, de HEER: Wanneer de vorst aan een van zijn zonen een geschenk geeft, dan wordt dat diens grondbezit; zijn zonen zullen het erven. Maar wanneer hij een deel van zijn grondbezit aan een van zijn slaven geeft, dan mag die het houden tot het jaar van zijn vrijlating. Daarna vervalt het weer aan de vorst. Het blijft zijn grondbezit: zijn zonen krijgen het. De vorst mag niets van het grondbezit van het volk onteigenen. Alleen uit zijn eigen bezit mag hij zijn zonen laten erven, opdat niemand van mijn volk het bezit wordt ontnomen.”’
De offerkeukens.
Toen bracht de man mij door de ingang naast de poort naar de heilige zijhallen voor de priesters, die uitkeken op het noorden. Bij de achtermuur, aan de westkant, was een ruimte. Hij zei tegen mij: ‘Dit is de ruimte waar de priesters de hersteloffers en de reinigingsoffers bereiden en waar ze de graanoffers klaarmaken. Zo hoeven ze die niet naar de buitenhof te brengen, waardoor ze het volk heilig zouden maken.’
Toen nam hij me mee naar de buitenhof en voerde me langs de vier hoeken ervan. In elke hoek was nog een kleinere hof. Dit waren besloten hoven van 40 bij 30 el; ze hadden alle vier dezelfde afmetingen. Elk van de vier hoven was omgeven door een muurtje, en onder aan die muurtjes waren kookplaatsen. Hij zei tegen mij: ‘Dit zijn de keukens waar degenen die in de tempel dienst doen de vredeoffers van het volk klaarmaken.’