Dit zegt God, de HEER:
Sla in woede je handen op elkaar, stamp met je voeten en roep ach en wee over het gruwelijke wangedrag van de Israëlieten; zij zullen sterven door het zwaard, de honger en de pest. Wie ver weg is zal sterven aan de pest, wie dichtbij is zal sterven door het zwaard, en wie daaraan weet te ontkomen, zal sterven van de honger:
zo zal Ik Mijn woede op hen koelen. Wanneer de doden rondom de altaren liggen, midden tussen de afgodsbeelden, op alle hoge heuvels en op alle bergtoppen, onder elke bladerrijke boom en onder elke schaduwrijke terebint, op elke plaats waar ze offers hebben gebracht om hun afgoden te behagen – dan zullen jullie beseffen dat Ik de HEER ben. Ik zal Mijn hand tegen hen opheffen, Ik zal van het land en van de plaatsen waar ze wonen een kale wildernis maken, nog verlatener dan de woestijn van Dibla. Dan zullen ze beseffen dat Ik de HEER ben.”’