De HEER richtte zich tot mij:
‘Mensenkind, wat is er zo bijzonder aan het hout van de wijnstok? Is het nuttiger dan dat van andere bomen? Is er iets bruikbaars van te maken, kun je het zelfs maar gebruiken als een haak om iets aan op te hangen? Het wordt als brandhout in het vuur gegooid, de uiteinden zijn verkoold, het midden is zwartgeblakerd – deugt het dan nog ergens voor? Je ziet, als het gaaf is, is het al onbruikbaar; hoeveel minder heb je er dan nog aan als het in het vuur verkoold en geblakerd is! Dit zegt God, de HEER:
Het hout van de wijnstok is niet beter dan dat van andere bomen. Het eindigt in het vuur, en zo zullen ook de inwoners van Jeruzalem eindigen. Ik zal me tegen hen keren:
al overleven ze het vuur, toch zal vuur hen verteren. En dan, als Ik me tegen hen keer, zullen jullie beseffen dat Ik de HEER ben. Ik zal van het land een woestenij maken, omdat zij Mij ontrouw zijn geworden – zo spreekt God, de HEER.’