Ze moeten in Mijn heiligdom dienst doen als poortwachters en tempeldienaren. Ze moeten voor het volk de brandoffers en de vredeoffers slachten, en ze moeten klaarstaan om het te dienen. Omdat ze de Israëlieten gediend hebben bij hun afgoderij, en hen zo verleidden tot de zonde die hen ten val bracht, zweer Ik – spreekt God, de HEER – dat zij hun straf niet zullen ontlopen. Ze mogen niet in Mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, ze mogen bij geen van Mijn heilige of allerheiligste voorwerpen komen. Ze zullen de schande moeten dragen van de wandaden die ze bedreven hebben. Ik zal hen aanstellen om zorg te dragen voor de tempel, en daar alle werkzaamheden te verrichten.
De Levitische priesters.
Maar de Levitische priesters, de nakomelingen van Sadok, die zorg droegen voor Mijn heiligdom toen de Israëlieten zich van Mij afkeerden, mogen in Mijn nabijheid komen om Mij te dienen; zij mogen voor Mij klaarstaan om Mij vet en bloed aan te bieden – spreekt God, de HEER. Ze mogen in Mijn heiligdom komen en dienst doen bij Mijn tafel; ze moeten Mij trouw dienen.
Wanneer ze de poorten van de binnenhof in gaan moeten ze linnen kleren aantrekken; ze mogen geen wol dragen wanneer ze dienst doen binnen de poorten van de binnenhof of in de tempel. Ze moeten linnen tulbanden dragen en linnen broeken, ze mogen niets aanhebben waarvan men gaat zweten. En wanneer ze weer naar de buitenhof gaan, de hof van het volk, moeten ze de kleren waarin ze dienst hebben gedaan uittrekken en in de heilige zijhallen leggen. Ze moeten andere kleren aantrekken, waarmee ze het volk niet heilig maken.