Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood, wanneer het pesachlam wordt geslacht, zeiden Zijn leerlingen tegen Hem:
‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’ Hij stuurde twee van Zijn leerlingen op pad en zei tegen hen:
‘Ga naar de stad. Daar zal een man die een kruik water draagt jullie tegemoet komen; volg hem, en wanneer hij ergens binnengaat, moeten jullie tegen de heer des huizes zeggen:
“De Meester vraagt:
‘Waar is het gastenvertrek waar Ik met Mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?'” Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen, die al is ingericht en waar alles gereedstaat; maak daar het pesachmaal voor ons klaar.’ De leerlingen vertrokken naar de stad, en alles gebeurde zoals Hij gezegd had, en ze bereidden het pesachmaal.
Toen de avond was gevallen, kwam Hij met de twaalf. Terwijl ze aanlagen voor de maaltijd, zei Jezus:
‘Ik verzeker jullie:
een van jullie, die met Mij eet, zal Mij uitleveren.’ Ze werden bedroefd en vroegen een voor een aan Hem:
‘Ik ben het toch niet?’ Maar Hij zei tegen hen:
‘Het is een van jullie twaalf, die met Mij uit dezelfde kom eet. Want de Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt:
het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’