De mensen probeerden kinderen bij Hem te brengen om ze door Hem te laten aanraken, maar de leerlingen berispten hen. Toen Jezus dat zag, wond Hij zich erover op en zei tegen hen:
‘Laat de kinderen bij me komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij. Ik verzeker jullie:
wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God, zal er zeker niet binnengaan.’ Hij nam de kinderen in Zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen. Toen Hij Zijn weg vervolgde, kwam er iemand naar Hem toe die voor Hem op zijn knieën viel en vroeg:
‘Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ Jezus antwoordde:
‘Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed, behalve God. U kent de geboden:
pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw vader en uw moeder.’ Toen zei de man:
‘Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan gehouden.’ Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem:
‘Eén ding ontbreekt u:
ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg Mij.’ Maar de man werd somber toen hij dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij had namelijk veel bezittingen.