Hij ging weg en vertrok naar de omgeving van Tyrus. Daar nam Hij zijn intrek in een huis, en hoewel Hij niet wilde dat iemand dat te weten zou komen, lukte het Hem niet onopgemerkt te blijven. Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over Hem gehoord had naar Hem toe, en zij viel voor Zijn voeten neer. Ze had een dochter die door een onreine geest bezeten was. Deze vrouw was van Syro–Fenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte Hem om bij haar dochter de demon uit te drijven. Hij zei tegen haar:
‘Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te voeren.’ De vrouw antwoordde:
‘Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen.’ Hij zei tegen haar:
‘Dat hebt u goed gezegd. Ga naar huis, de demon heeft uw dochter al verlaten.’ En toen ze thuiskwam, lag haar kind op bed en bleek de demon verdwenen te zijn.
Hij vertrok weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van Dekapolis. Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen. Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak Zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem:
‘Effata!’, wat betekent:
‘Ga open!’ Meteen gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken. Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden:
‘Alles wat Hij doet is goed:
zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’