Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij Hem, en Hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar Hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan Zijn voeten neer. Hij smeekte Hem dringend:
‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde Hem en verdrong zich om Hem heen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte Zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht:
Als ik alleen Zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze voorgoed van de kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit Hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide Hij zich om en vroeg:
‘Wie heeft Mijn kleren aangeraakt?’ Zijn leerlingen zeiden tegen Hem:
‘U ziet dat de menigte zich om U verdringt en dan vraagt U:
“Wie heeft Mij aangeraakt?”‘ Maar Hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar Hem toe en viel voor Hem neer en vertelde Hem de hele waarheid. Toen zei Hij tegen haar:
‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’