Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten. Toen Zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om Hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had Hij zijn verstand verloren.
Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden:
‘Hij is bezeten door Beëlzebul, ‘en:
‘Dankzij de vorst der demonen kan Hij demonen uitdrijven.’ Toen Hij hen bij zich geroepen had, sprak Hij tot hen in gelijkenissen:
‘Hoe kan Satan zichzelf uitdrijven? Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan dat koninkrijk niet standhouden; als een gemeenschap innerlijk verdeeld is, zal die gemeenschap niet kunnen standhouden. En als Satan tegen zichzelf in opstand is gekomen en verdeeld is, kan ook hij niet standhouden, maar gaat hij zijn einde tegemoet. Bovendien kan niemand het huis van een sterkere binnengaan om zijn inboedel te roven, als hij die sterkere niet eerst vastgebonden heeft; pas dan kan hij zijn huis leeghalen. Ik verzeker u:
alle wandaden en godslasteringen, hoe erg ook, kunnen de mensen worden vergeven, maar wie lastertaal spreekt tegen de heilige Geest, krijgt in alle eeuwigheid geen vergeving, want zo iemand is schuldig aan een onuitwisbaar vergrijp.’ Dit omdat ze gezegd hadden:
‘Hij is bezeten door een onreine geest.’
Intussen waren Zijn moeder en Zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om Hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. Er zat een groot aantal mensen om Hem heen, en die zeiden tegen Hem:
‘Uw moeder en Uw broers staan buiten en zoeken U.’ Hij antwoordde:
‘Wie zijn Mijn moeder en Mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei:
‘Jullie zijn Mijn moeder en Mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is Mijn broer en zuster en moeder.’