Jezus vertrok en ging weer naar het meer. Een grote mensenmenigte kwam naar Hem toe, en Hij onderwees hen. Toen Hij langs het meer liep, zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en Hij zei tegen hem:
‘Volg Mij.’ Levi stond op en volgde Hem. Op een keer was Hij bij Levi thuis uitgenodigd voor een maaltijd, samen met Zijn leerlingen en een groot aantal tollenaars en zondaars, want velen van hen volgden Hem. Toen de Farizeese schriftgeleerden zagen dat Hij samen met zondaars en tollenaars at, zeiden ze tegen Zijn leerlingen:
‘Eet Hij met tollenaars en zondaars?’ Jezus hoorde dit en zei tegen hen:
‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’
De leerlingen van Johannes en de Farizeeën hadden de gewoonte regelmatig te vasten. Er kwamen mensen naar Jezus toe, die Hem vroegen:
‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de Farizeeën wel, maar Uw leerlingen niet?’ Jezus antwoordde:
‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? Nee, zolang ze de bruidegom bij zich hebben, kunnen ze niet vasten. Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, en dan is het hun tijd om te vasten. Niemand verstelt een oude mantel met een lap die nog niet gekrompen is, want dan trekt de nieuwe lap de oude stof kapot en wordt de scheur nog groter. Niemand giet jonge wijn in oude leren zakken, want dan scheuren ze open en gaat de wijn verloren, net als de zakken zelf. Jonge wijn hoort in nieuwe zakken.’