Wie vaak terechtgewezen wordt en toch hardnekkig blijft, wordt plotseling geveld, zonder kans op redding.
Als rechtvaardigen heersen, is het volk verheugd, als een goddeloze aan de macht is, jammert het volk.
Wie wijsheid liefheeft, geeft zijn vader vreugde, wie met hoeren omgaat, verkwanselt diens vermogen.
Een koning die het recht handhaaft, houdt zijn land in stand, een uitzuiger richt het te gronde.
Wie een ander vleit, lokt hem in de val.
Een boosdoener verstrikt zich in zijn kwade daden, een rechtvaardige jubelt en juicht.
Een rechtvaardige erkent de rechten van de armen, een goddeloze is daar blind voor.
Protsers brengen onrust in een stad, wijzen doen woede bedaren.
Als een wijze en een dwaas voor het gerecht staan, laat de dwaas met zijn geraaskal en gesneer alles in het honderd lopen.
Moordenaars haten een mens die onberispelijk leeft, oprechten respecteren zijn leven.
Een dwaas geeft uiting aan al zijn gevoelens, een wijze houdt ze in toom.
Als een heerser toegeeft aan bedrog, wordt ieder die hem dient een goddeloze.
Een arme en een onderdrukker hebben dit gemeen:
de HEER gaf hun beiden het licht in de ogen.
Een koning die een eerlijk oordeel velt over verschoppelingen, zal nooit zijn troon zien wankelen.
De stok en berispingen zorgen voor wijsheid, een kind dat niet wordt opgevoed, maakt zijn moeder te schande.
Als goddelozen aan de macht zijn, neemt de misdaad toe, maar eens zullen de rechtvaardigen getuige zijn van hun val.