Zie het nijlpaard dat Ik heb geschapen, net als jou; het eet gras als een rund. Hoe krachtig zijn zijn lendenen, hoe machtig de spieren van zijn buik! Hij kan zijn staart rechten als een ceder, de pezen van zijn dijen spannen zich in bundels. Zijn botten zijn staven van brons, zijn ribben stangen van ijzer. Hij is een van Gods eerste meesterwerken, tegen hem trekt alleen zijn Maker het zwaard. Zijn voedsel vindt hij in de bergen, waar de dieren van het veld zich vermaken. Hij strekt zich uit onder de lotusplanten, hij ligt verborgen tussen het riet van het moeras. De lotusplanten hullen hem in hun schaduw; de wilgen van het dal beschutten hem. Hij slurpt een rivier leeg zonder zich te haasten; hij blijft kalm wanneer de Jordaan zijn muil in golft. Wie kan oog in oog met hem staan en een ring door zijn neus halen? Kun jij met een haak de krokodil op de kant trekken en zijn tong met een touw beteugelen? Kun jij met een riet zijn neus doorsteken en met een doorn zijn kaak doorboren? Zou hij jou bidden en smeken en vriendelijke woorden tot je richten? Zou hij een verbond sluiten met jou, zodat jij hem voortaan als knecht kunt hebben? Kun je met hem spelen als met een vogel, hem aan een touw houden, voor je dochters? Zal het vissersgilde over zijn prijs onderhandelen en hem tussen de kooplieden verdelen? Kun jij speren in zijn huid planten en een harpoen door zijn kop steken? Waag het eens hem aan te raken – weet wel:
het zou je laatste strijd zijn.