En de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei:
‘Wie is het die Mijn besluit bedekt onder woorden vol onverstand? Sta op, Job, wapen je; Ik zal je ondervragen, zeg Mij wat je weet. Waar was jij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het me, als je zoveel weet. Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch? Wie strekte het meetlint over haar uit? Waar zijn haar sokkels verankerd, wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde? En wie sloot de zee af met een deur, toen ze uit de schoot van de aarde brak? Ik hulde haar in een gewaad van wolken en omwond haar met donkere nevels. Ik legde haar Mijn grenzen op en sloot haar af met deur en grendelbalk, en zei:
“Tot hiertoe en niet verder, dit is de grens die Ik je trotse golven stel.” Heb jij ooit de morgen ontboden, de dageraad zijn plaats gewezen, om de uiteinden van de aarde te pakken en de goddelozen van haar af te schudden? Als klei waarin een zegel wordt gedrukt, zo krijgt de aarde vorm, haar oppervlak wordt gedrapeerd als een kleed. Alleen de goddelozen blijven verstoken van het licht, hun opgeheven arm wordt gebroken.
Betrad jij ooit de plaats waar de zee opwelt, heb jij over haar diepste bodem gewandeld? Zijn de poorten van de dood aan jou getoond, de deuren van het diepste donker – heb je die gezien? Kun jij de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten? Vertel het, als je het allemaal weet! Waar is de weg naar de oorsprong van het licht, en de plaats van het donker – is die jou bekend, zodat je het naar zijn gebied kunt voeren en het pad naar zijn huis kunt vinden? Jij weet dat vast, want jij werd toen geboren, zoveel jaren liggen achter je!