Gelukkig de mens die door God wordt getuchtigd, wijs daarom de straf van de Ontzagwekkende niet af! Want Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en Zijn handen genezen. Zesmaal zal Hij je redden in gevaar, ook de zevende maal zal je niets overkomen. In tijden van honger behoedt Hij je voor de dood, in tijden van oorlog voor de macht van het zwaard. Voor de gesel van de tong ben je veilig, bij naderend geweld zul je niet bang zijn. Met honger en geweld kun je spotten, de wilde dieren van de aarde hoef je niet te vrezen. Je hebt een verbond met de stenen van het veld, met de dieren van het veld leef je in vrede. Je weet dat er vrede in je huis heerst, je kijkt uit over je weiden – niets ontbreekt je. Je weet dat je kroost talrijk zal zijn, dat je nageslacht de aarde als gras zal bedekken. Verzadigd van het leven zul je in het graf dalen, als een rijpe korenschoof die wordt binnengehaald. Dit hebben wij onderzocht, en zo is het; luister naar ons en neem het ter harte.’