Hierna zag ik dit:
een onafzienbare menigte, die niet te tellen was, uit alle landen en volken, van elke stam en taal. In het wit gekleed en met palmtakken in hun hand stonden ze voor de troon en voor het Lam. Luid riepen ze:
‘De redding komt van onze God die op de troon zit en van het Lam!’ Alle engelen stonden om de troon en de oudsten en de vier wezens heen. Ze bogen zich diep neer voor de troon en aanbaden God met de woorden:
‘Amen! Lof, majesteit en wijsheid, dank en eer en macht en kracht komen onze God toe, tot in eeuwigheid. Amen.’
Een van de oudsten sprak mij aan:
‘Wie zijn dat daar in het wit, en waar komen ze vandaan?’ Ik antwoordde:
‘U weet het zelf, heer.’ Hij zei tegen me:
‘Dat zijn degenen die uit de grote verschrikkingen gekomen zijn. Ze hebben hun kleren wit gewassen met het bloed van het Lam. Daarom staan ze voor Gods troon en zijn ze dag en nacht in Zijn tempel om Hem te vereren. En Hij die op de troon zit zal bij hen wonen. Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de Zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. Want het Lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.’