Ken je de voorraadkamers van de sneeuw, heb je de voorraadkamers van de hagel gezien, die Ik heb aangelegd voor tijden van nood, voor dagen van oorlog en strijd? Hoe kom je op de plaats van waar het licht verspreid wordt, van waar de oostenwind over de aarde uitwaait? Wie heeft de geulen gekliefd voor de stromen, de weg voor donder en bliksem gebaand, zodat de regen neervalt op de onbewoonde aarde, op de woestijn waar geen mensen leven, en wildernis en woestenij doordrenkt raken en er overal jong gras opschiet? Heeft de regen een vader? Wie brengt de dauwdruppels voort? Uit welke schoot wordt het ijs geboren, wie baart de rijp van de hemel, wanneer de wateren stollen, hard als steen, wanneer het oppervlak van de zee bevroren raakt? Kun jij de Plejaden aan banden leggen of de ketenen van Orion losmaken? Kun jij de dierenriem op tijd laten schijnen en de Grote Beer met haar jongen de weg wijzen? Ken jij de wetten van de hemel, kun jij jouw orde aan de aarde opleggen? Kan jouw stem de wolken bevelen om je met hun regenvloed te bedekken? Kun jij de bliksems uitsturen, zullen ze jou zeggen:
“Wij staan klaar”? Wie heeft de ibis zijn wijsheid gegeven, van wie heeft de haan zijn inzicht gekregen? Wie is in staat om de wolken te schikken, en de kruiken van de hemel – wie kan ze kantelen, zodat het stof op aarde stolt en in kluiten samenklontert? Kun jij voor de leeuw op prooi jagen en de honger van de welpen stillen, wanneer ze weggedoken zitten in hun holen, of op de loer liggen onder een dak van bladeren? Wie verschaft de raaf zijn voedsel, wanneer zijn jongen God aanroepen, wanneer ze zonder voedsel rondzwerven?