Ik zag een andere machtige engel uit de hemel neerdalen. Een wolk omhulde hem en de regenboog was om zijn hoofd. Zijn gezicht was als de zon en zijn benen waren als zuilen van vuur. Hij hield een kleine boekrol geopend in zijn hand. Hij zette zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op het land. Hij riep met een luide stem, zoals een leeuw brult, en daarna lieten de zeven donderslagen hun stem horen. Ik wilde opschrijven wat ze gezegd hadden, maar een stem uit de hemel zei tegen mij:
‘Wat de zeven donderslagen gezegd hebben, moet je geheimhouden. Schrijf het niet op.’
Toen hief de engel die ik op de zee en het land zag staan, zijn rechterhand op naar de hemel. Hij zwoer:
‘Zo waar de Schepper van de hemel en alles wat daarin is, en van de aarde met alles wat daarop is, en de zee met alles wat daarin is, tot in eeuwigheid leeft:
het is de hoogste tijd! Op het moment dat de zevende engel zijn bazuin zal laten klinken, zal Gods geheim werkelijkheid worden, zoals Hij Zijn dienaren, de profeten, heeft beloofd.’
Toen hoorde ik opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen me:
‘Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.’ Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij reikte het mij aan en zei:
‘Eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.’ Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag. Toen kreeg ik te horen:
‘Je moet opnieuw over talrijke landen en volken en koningen profeteren.’