De zeven engelen, ieder met een bazuin, maakten aanstalten om erop te blazen. Toen blies de eerste engel op zijn bazuin. Er kwam hagel en vuur, gemengd met bloed, en dat werd op de aarde geworpen. Een derde deel van de aarde brandde af, evenals een derde deel van de bomen en al het groen. De tweede engel blies op zijn bazuin. Iets dat eruitzag als een grote berg, waar de vlammen uitsloegen, werd in zee gegooid. Een derde deel van het water werd bloed, een derde deel van alle in zee levende wezens ging dood en een derde deel van de schepen verging. De derde engel blies op zijn bazuin. Uit de hemel viel een grote ster, die zo fel brandde als een fakkel. Hij viel op een derde deel van de rivieren en op de waterbronnen. De naam van de ster is Alsem. Dat derde deel van het water werd alsem. Veel mensen stierven door het water dat bitter geworden was. De vierde engel blies op zijn bazuin. Een derde deel van de Zon, van de Maan en van de sterren werd getroffen, waardoor dat deel verduisterd werd. Een derde deel van de dag en ook van de nacht was er dus geen licht. In mijn visioen hoorde ik de luide roep van een adelaar die hoog in de lucht vloog:
‘Wee! Wee! Wee de mensen die op aarde leven! Want dadelijk klinken de bazuinen van de drie engelen die nog niet geblazen hebben.’