Van Paulus, dienaar van Christus Jezus, geroepen tot apostel en uitgekozen om het evangelie van God te verkondigen, dat al bij monde van Zijn profeten in de heilige geschriften is beloofd:
het evangelie over Zijn Zoon, een mens voortgekomen uit het nageslacht van David, aangewezen als Zoon van God en door de heilige Geest bekleed met macht toen Hij, Jezus Christus, onze Heer, opstond uit de dood. Hij heeft mij de genade geschonken apostel te zijn, opdat ik omwille van Hem aan alle volken gehoorzaamheid en geloof zou verkondigen – ook aan u, die geroepen bent door Jezus Christus. Aan allen in Rome, geliefden van God, geroepen om Zijn heiligen te zijn. Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.
Allereerst dank ik door Jezus Christus mijn God voor u allen, omdat er in de hele wereld over uw geloof gesproken wordt. God, die ik door de verkondiging van het evangelie over Zijn Zoon vol overgave dien, is mijn getuige dat ik u onophoudelijk in mijn gebeden noem. En altijd vraag ik dan of God mij de gelegenheid wil geven eindelijk naar u toe te komen. Want ik verlang ernaar u te ontmoeten en u te laten delen in een geestelijke gave, om u te sterken, of liever, om door elkaar bemoedigd te worden:
ik door uw geloof en u door het mijne. U moest eens weten, broeders en zusters, hoe vaak ik me heb voorgenomen naar u toe te komen, om net als bij de andere volken ook bij u vruchtbaar werk te doen. Maar ik was tot nu toe steeds verhinderd. Ik sta ten dienste van alle volken:
van beschaafde en niet beschaafde, geletterde en ongeletterde, en daarom is het mijn wens het evangelie ook aan u in Rome te verkondigen.