Maar nu zult u vragen:
‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen Zijn wil?’ Wie bent u eigenlijk dat u, een mens, iets tegen God zou inbrengen? Vraagt het aardewerk soms aan de pottenbakker:
‘Waarom hebt u me gemaakt zoals ik eruitzie?’ Heeft de pottenbakker niet de vrijheid om van dezelfde klomp klei zowel een kostbare vaas als een alledaagse pot te maken? God heeft degenen die het voorwerp van Zijn toorn zijn en die Hij heeft bestemd voor de ondergang, met veel geduld verdragen omdat Hij Zijn toorn ook wil tonen en Zijn macht kenbaar wil maken. En omdat Hij Zijn overweldigende majesteit wil tonen, heeft Hij degenen die het voorwerp zijn van Zijn barmhartigheid ertoe voorbestemd om in Zijn majesteit te delen. Hen heeft Hij ook geroepen:
ons, die niet alleen uit het Joodse volk afkomstig zijn, maar uit alle volken, zoals ook bij Hosea staat geschreven:
‘Wat Mijn volk niet was, zal Ik Mijn volk noemen; wie Mijn geliefde niet was, zal Ik Mijn geliefde noemen. En waar tegen hen gezegd is:
“Jullie zijn Mijn volk niet,” zullen ze kinderen van de levende God worden genoemd.’ En Jesaja roept over Israël uit:
‘Al zou het volk van Israël zo talrijk zijn als zandkorrels aan de zee, slechts een klein deel zal worden gered. Want de Heer zal Zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort.’ En zoals Jesaja al heeft gezegd:
‘Had de Heer van de hemelse machten ons geen nageslacht gelaten, het zou ons zijn vergaan als Sodom en Gomorra.’