Enige tijd later maakten de opperschenker en de opperbakker van de koning van Egypte zich schuldig aan een vergrijp tegenover hun heer. De farao was woedend op deze twee hovelingen, en liet hen in bewaring stellen in de gevangenis van de commandant van de lijfwacht, de gevangenis waarin ook Jozef zat. De commandant droeg Jozef op hen te bedienen.
De schenker en de bakker van de koning hadden al geruime tijd in hechtenis gezeten toen ze allebei in dezelfde nacht een droom kregen, ieder een droom met een eigen betekenis. Toen Jozef de volgende morgen bij hen kwam, viel het hem op dat ze er slecht uitzagen. ‘Waarom kijkt u vandaag zo somber?’ vroeg hij deze hovelingen van de farao, die samen met hem in de gevangenis van zijn meester zaten. ‘We hebben een droom gehad,’ antwoordden ze, ‘maar er is hier niemand die hem kan uitleggen.’ Jozef zei:
‘De uitleg van dromen is toch een zaak van God? Vertelt u mij die dromen eens.’
Hierop vertelde de schenker zijn droom aan Jozef:
‘In mijn droom stond er een wijnstok voor me. Aan die wijnstok zaten drie ranken. En die wijnstok was nog niet uitgelopen of hij stond al in bloei en in een oogwenk hingen er trossen rijpe druiven aan. Ik had de beker van de farao in mijn hand. Ik plukte de druiven, perste ze in de beker uit en overhandigde die aan de farao.’ Jozef zei tegen hem:
‘Dat moet zo worden uitgelegd:
Die drie ranken zijn drie dagen. Over drie dagen zal de farao u een hoge plaats geven en u in uw ambt herstellen, en dan zult u de farao zijn beker weer aanreiken, zoals voorheen, toen u zijn schenker was. Ik hoop dat u aan mij zult denken als het u straks goed gaat, en dat u mij dan een dienst wilt bewijzen door de aandacht van de farao op mij te vestigen, zodat ik vrijkom. Want eerst ben ik ontvoerd uit het land van de Hebreeën en daarna hebben ze me hier in de kerker geworpen, zonder dat ik ook maar iets heb misdaan.’