Toen ze weer uit Betel waren vertrokken en nog maar een uur of twee van Efrat verwijderd waren, moest Rachel bevallen. Het was een moeizame bevalling en ze had het erg zwaar, maar de vroedvrouw zei tegen haar:
‘Troost je:
je hebt er een zoon bij!’ En terwijl het leven al van haar week – want ze stierf – gaf zij hem de naam Ben-Oni. Maar zijn vader noemde hem Benjamin. Toen Rachel overleden was, werd ze begraven langs de weg naar Efrat, het tegenwoordige Betlehem. Op haar graf plaatste Jakob een gedenksteen, die tot op de dag van vandaag de plaats van Rachels graf aangeeft.
Israël reisde verder en sloeg zijn tent op even voorbij Migdal-Eder. Tijdens Israëls verblijf in deze streek sliep Ruben eens met Bilha, zijn vaders bijvrouw. Israël hoorde ervan.
Twaalf zonen had Jakob. Zonen van Lea:
Jakobs oudste zoon Ruben, en verder Simeon, Levi, Juda, Issachar en Zebulon. Zonen van Rachel:
Jozef en Benjamin. Zonen van Rachels slavin Bilha:
Dan en Naftali. Zonen van Lea’s slavin Zilpa:
Gad en Aser. Dit waren de zonen van Jakob, die hij in Paddan-Aram kreeg.
Ten slotte kwam Jakob terug bij zijn vader Isaak in Mamre, bij Kirjat-Arba, dat nu Hebron heet, de woonplaats van Abraham en van Isaak. Isaak leefde honderdtachtig jaar. Toen blies hij de laatste adem uit en werd hij met zijn voorouders verenigd, na een lang leven. Hij werd begraven door zijn zonen Esau en Jakob.