Eens hoorde hij Labans zonen zeggen:
‘Jakob heeft onze vader alles wat hij bezat afhandig gemaakt, al zijn rijkdom heeft hij verworven ten koste van onze vader.’ Ook merkte Jakob dat Laban niet meer zo vriendelijk tegen hem was als voorheen. Toen zei de HEER tegen Jakob:
‘Ga terug naar het land van je voorouders, naar je familie. Ik zal je ter zijde staan.’
Jakob liet Rachel en Lea naar het veld roepen, waar zijn vee was, en zei tegen hen:
‘Ik merk dat jullie vader niet meer zo vriendelijk tegen mij is als eerst, maar de God van mijn vader heeft mij geholpen. Jullie weten dat ik zo hard als ik kon voor je vader heb gewerkt. Toch heeft hij mij om de tuin geleid en mijn loon wel tien keer veranderd. Maar God heeft niet toegelaten dat hij me benadeelde. Als hij zei:
“Je krijgt de gespikkelde dieren als loon,” dan wierp al het vee gespikkelde jongen. En als hij zei:
“Je krijgt de gestreepte als loon,” dan kreeg al het vee gestreepte jongen. Zo heeft God het vee van jullie vader afgenomen en aan mij gegeven. Op een keer, toen het vee bronstig werd, had ik een droom en daarin zag ik dat de bokken die de geiten besprongen, allemaal gestreept, gespikkeld of gevlekt waren. Ik werd in die droom aangesproken door een engel van God. “Jakob,” zei hij, en ik antwoordde:
“Ik luister.” Hij zei:
“Kijk eens goed, alle bokken die de geiten bespringen zijn gestreept, gespikkeld of gevlekt, want ik heb gezien wat Laban je allemaal heeft aangedaan. Ik ben de God van Betel, waar je een steen met olie hebt gewijd en waar je een gelofte hebt afgelegd. Kom, ga weg uit dit land en keer terug naar je geboorteland.”’ Rachel en Lea zeiden daarop:
‘Wat hebben wij hier nog te zoeken? Er valt van onze vader niets meer te erven. Hij heeft ons immers als vreemden behandeld door ons te verkopen en ook al ons geld nog op te maken! Alle rijkdom die onze vader door God is afgenomen, komt ons en onze kinderen toe. Aarzel dus niet om te doen wat God je heeft opgedragen.’