Onder de Hethieten die daar zaten, bevond zich ook Efron zelf. Zo luid dat allen die in de stadspoort bijeen waren gekomen het konden horen, zei hij tegen Abraham:
‘Geen sprake van, heer! Luister:
die akker schenk ik u, en ook de grot die erop ligt. Ten overstaan van mijn volksgenoten geef ik u die; u kunt uw vrouw daarin begraven.’ Abraham boog diep voor de landeigenaars, en terwijl iedereen toehoorde antwoordde hij Efron:
‘Als u werkelijk … Maar luistert u toch naar wat ik voorstel! Ik wil de prijs betalen die de akker waard is. Neemt u dat geld toch van mij aan en laat mij er mijn vrouw begraven.’ Toen zei Efron tegen Abraham:
‘Och luister, heer, een stuk grond van vierhonderd sjekel zilver, wat betekent dat nu voor mij of voor u? U kunt er gerust uw vrouw begraven.’ Abraham ging hierop in en woog de hoeveelheid zilver af die Efron in het bijzijn van de andere Hethieten had genoemd:
vierhonderd sjekel zilver naar de gangbare handelswaarde. Zo ging de akker van Efron in Machpela, in de buurt van Mamre, met de grot en met alle bomen op dat stuk land, als rechtmatig eigendom over op Abraham, ten overstaan van alle Hethieten die in de stadspoort aanwezig waren. Daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara in de grot op de akker in Machpela, dicht bij Mamre, het huidige Hebron, in Kanaän. Zo gingen het stuk grond en de daarop gelegen grot van de Hethieten over op Abraham en kwam hij in het bezit van een eigen graf.