Zonen van Gad:
Sifjon, Chaggi, Suni, Esbon, Eri, Arodi en Areli. Zonen van Aser:
Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria; hun zuster was Serach. Zonen van Beria:
Cheber en Malkiël. Dit waren de zonen van Jakob die Zilpa hem gebaard had, de slavin die door Laban aan zijn dochter Lea was gegeven, en hun nakomelingen. Zestien personen.
Zonen van Jakobs vrouw Rachel:
Jozef en Benjamin. Jozef kreeg in Egypte kinderen bij Asnat, namelijk Manasse en Efraïm. Asnat was een dochter van Potifera, die priester was in Heliopolis. Zonen van Benjamin:
Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Chuppim en Ard. Dit waren de zonen van Jakob en Rachel, en hun nakomelingen. In totaal veertien personen.
Zoon van Dan:
Chusim. Zonen van Naftali:
Jachseël, Guni, Jeser en Sillem. Dit waren de zonen van Jakob die Bilha hem gebaard had, de slavin die door Laban aan zijn dochter Rachel was gegeven, en hun nakomelingen. In totaal zeven personen.
Het aantal personen dat met Jakob naar Egypte kwam en dat rechtstreeks van hem afstamde – de vrouwen van Jakobs zonen dus niet meegerekend – bedroeg in totaal zesenzestig. Jozef had in Egypte twee zonen gekregen. Het aantal personen van Jakobs familie dat naar Egypte kwam bedroeg dus in totaal zeventig.
Jakob had Juda vooruitgestuurd naar Jozef, om van hem te horen welke weg naar Gosen leidde. Toen Jakob en zijn familie in Gosen waren aangekomen, spande Jozef zijn wagen in en reed daarnaartoe, zijn vader Israël tegemoet. Toen hij eindelijk voor zijn vader stond, viel hij hem om de hals en huilde langdurig. En Israël zei tegen Jozef:
‘Nu ik jou levend en wel heb teruggezien, kan ik sterven.’