Op een dag ging Dina, de dochter van Lea en Jakob, eens kijken bij de meisjes van dat land. Zij werd opgemerkt door Sichem, een van de zonen van de Chiwwiet Chamor, die over dat gebied heerste. Hij overweldigde en verkrachtte haar. Maar omdat hij zich onweerstaanbaar tot Dina aangetrokken voelde en verliefd op haar was, deed hij zijn best om het meisje voor zich te winnen. ‘Zorg ervoor dat dat kind mijn vrouw wordt,’ zei hij tegen zijn vader Chamor.
Het was Jakob wel ter ore gekomen dat Sichem zijn dochter had onteerd, maar zijn zonen waren op dat moment in het veld bij het vee, en hij ondernam niets zolang zij niet thuis waren. Chamor, Sichems vader, kwam bij Jakob om met hem te praten. Zodra Jakobs zonen van het gebeurde hadden gehoord, waren zij naar huis gekomen. Ze voelden zich diep gekrenkt en waren woedend omdat Sichem gemeenschap had gehad met hun zuster en zich schuldig had gemaakt aan iets dat voor de Israëlieten een schandelijk en ontoelaatbaar vergrijp is. Chamor deed hun een voorstel:
‘Sichem, mijn zoon, houdt zielsveel van uw zuster. Daarom verzoek ik u haar aan hem uit te huwelijken. En verbind u ook door andere huwelijken met ons:
geef ons uw dochters en trouw zelf met die van ons. En blijf dan bij ons, het land ligt voor u open:
u kunt er wonen, er vrij in rondtrekken en er grond kopen.’ Sichem zelf zei tegen Dina’s vader en broers:
‘Bewijs mij alstublieft die gunst, dan geef ik u wat u maar wenst. Vraag gerust een hoge bruidsprijs van me en grote geschenken, ik geef u alles wat u verlangt, als u mij het meisje maar tot vrouw wilt geven.’