Jozef zei tegen zijn broers en zijn verdere familieleden:
‘Ik ga nu de farao op de hoogte brengen. Ik zal tegen hem zeggen:
“Mijn broers en mijn andere familieleden zijn uit Kanaän naar mij toe gekomen. Het zijn altijd schaapherders en veefokkers geweest, en ze hebben hun schapen en geiten en hun runderen meegebracht en alles wat ze verder maar bezitten.” Als de farao jullie ontbiedt en naar je beroep vraagt, dan moeten jullie hem beleefd antwoorden dat jullie al van jongs af aan veefokkers zijn, net als jullie voorouders. Dan zullen jullie je wel hier in Gosen mogen vestigen, want de Egyptenaren hebben een afschuw van schaapherders.’